Vers van de praktijk van de bodhisattvagelofte

Zen, meditatie, Boeddha

Bosatsu Gan Gyo Mon
Torei Enji (1721-1795)

Wanneer ik, eenvoudige discipel,
nederig de ware natuur van alle dingen schouw,
is alles een manifestatie is van de Tathagata’s geheimnisvolle waarheid.
Er is geen partikel, geen ogenblik, dat niet doordrongen is
van de Tathagata’s onuitsprekelijke licht.

In dit besef, en met een hart van mededogen,
gaven de wijzen van vroeger tedere zorg
aan alle levende wezens, ook aan dieren en vogels.

Als wij, in ons eigen leven van alledag,
voedsel en kleding die ons beschermen, in dit besef zien,
wie zou dan niet eerbiedig dankbaar zijn?
Zij zijn het warme vlees en bloed, de barmhartige belichaming
van de toewijding en het mededogen van de Boeddhas.

Als wij levenloze dingen zo kunnen zien,
hoeveel te meer moeten wij  ook mensen op die manier bejegen.
Vooral naar mensen, met een beperkt begrip,
moeten wij invoelend en genegen zijn.
Zelfs als zij zich tegen ons keren, ons zwartmaken en kwellen,
moeten wij hen beschouwen als belichaamde bodhisattvas,
die in hun groot mededogen vaardige middelen aanwenden
om ons te ondersteunen in onze bevrijding van de onheilzame daden
sinds het beginloze begin ontstaan
door onze koppige gehechtheid aan waandenkbeelden.
Met ootmoedige woorden verzaken wij onvoorwaardelijk aan onszelf
en het diepste en zuiverste geloof rijst op.

Op de piek van elke gedachte opent een lotusbloem
en op elke bloem toont zich een Boeddha.
In al zijn schoonheid is het zuivere land overal.
Het stralende licht van de Tathagata doordringt de grond waar wij zijn.

Mogen wij deze geest bewaren en haar uitbreiden doorheen de wereld
zodat wij en alle wezens mogen groeien in de Boeddha’s wijsheid.

Nederlandse tekst, samengesteld naar Engelse vertalingen
van Luis O. Gomez en Robert Aitken en bewerkt door Frank De Waele Roshi.